Oplopende inflatie
Dit jaar is er wereldwijd sprake van oplopende inflatie. In de Verenigde Staten ligt de inflatie nu boven de 5 procent, in de eurozone boven de 2 procent. Dat laatste cijfer lijkt niet zo hoog, maar het inflatiegemiddelde van de afgelopen tien jaar in de eurozone was 1,2 procent. Bovendien staat in de Verenigde Staten de rente op nul procent en is die in de eurozone zelfs een half procent negatief. Daardoor is reële rente fors negatief, wat wil zeggen dat de rentevergoeding onvoldoende is om te compenseren voor het verlies aan koopkracht als gevolg van de inflatie. Dat de inflatie zo sterk oploopt, wordt gezien als een tijdelijk fenomeen, veroorzaakt door de coronacrisis. Inflatie meet nu eenmaal de prijsstijging ten opzichte van een jaar geleden. In 2020 was er veel vraaguitval als gevolg van de beperkende maatregelen in verband met de coronacrisis. Prijzen van veel grondstoffen stonden een jaar geleden onder druk. De olieprijs was zelfs even negatief. Nu verschillende landen weer open zijn, stijgen de prijzen. Dat komt ook omdat veel ondernemers door de coronacrisis op het verkeerde been zijn gezet. Ze rekenden op vraaguitval en hielden de voorraden laag. Maar in plaats van vraaguitval was er juist meer vraag, vooral naar spullen. Daardoor liepen levertijden op en moet er tegenwoordig vaker nee worden verkocht. Die tekorten houden langer aan dan menigeen had verwacht. In de semiconductorsector zal het waarschijnlijk meerdere jaren duren voordat alles weer is genormaliseerd. Dat betekent dat onder andere auto’s en eigenlijk alle apparaten waarin chips worden verwerkt, slecht of beperkt leverbaar zijn. Opvallend genoeg is er ook een tekort aan personeel. Er zijn mensen die in verband met de coronacrisis vervroegd met pensioen zijn gegaan. Verder zijn er ook mensen die werk hebben gezocht en gevonden in een andere bedrijfstak. Die keren niet meer zo snel terug naar de bedrijven die dicht moesten tijdens de coronacrisis. Ook zijn er allerlei regelingen om mensen te compenseren voor de verliezen als gevolg van de coronacrisis. Ook dat zorgt ervoor dat er minder aanbod is op de arbeidsmarkt. Als de inflatie langere tijd hoog is, bestaat de kans dat dit hogere inflatieniveau zich nestelt tussen de oren. Dat leidt tot hogere looneisen. Dat betekent dat inflatie de komende jaren mogelijk hardnekkiger zal zijn dan waar veel partijen nu op rekenen.
Tegenvallende groeicijfers
Wanneer ondernemers niet of pas veel later kunnen leveren, gaat dit ten koste van de groei. Door de globalisering zijn veel productieketens relatief lang, waardoor vertragingen grote gevolgen kunnen hebben. Ook het tekort aan personeel hindert de economische groei. Tot slot hebben we ook nog steeds te maken met de deltavariant van het coronavirus. Opnieuw zijn er beperkende maatregelen genomen die de economische groei drukken. Maar net als bij de inflatie zijn ook dit allemaal tijdelijke effecten. Een tekort aan personeel zorgt voor stijgende lonen, maar ook voor meer investeringen in automatisering en robotisering. Dat klinkt spectaculair, maar is soms zo simpel als het via een QR-code bestellen van een drankje op een terras. Die investeringen zorgen voor een hogere productiviteit per medewerker. Dan kunnen lonen stijgen zonder dat de prijzen omhoog moeten. Er is de afgelopen tien jaar als gevolg van de Grote Financiële Crisis onvoldoende geïnvesteerd in uitbreiding van de capaciteit. De komende jaren zal er sprake zijn van een inhaaleffect. Alleen al in de chipsector wordt er volgend jaar meer dan 80 miljard geïnvesteerd. In landen als Denemarken en Zweden zijn er geen beperkende coronamaatregelen meer. Dat geeft een extra impuls aan de lokale economie. Binnenkort geldt dit ook voor grotere delen van Europa en de Verenigde Staten. DE grootste impact is wat dit betreft te verwachten in Azië wanneer daar eind dit jaar 80 procent van de bevolking is gevaccineerd. Dankzij de investeringscyclus, voorraadopbouw en het wegvallen van beperkende maatregelen zal er ook volgend jaar sprake zijn van een bovengemiddelde economische groei waarbij Azië opnieuw de beste kaarten lijkt te hebben.
Centrale bankiers moeten kiezen
Meestal is het beroep van centrale bankier relatief eenvoudig. Op het moment van een crisis wordt de geldkraan wijd opengezet en als de zaak weer is genormaliseerd kan de geldkraan dicht. Het zijn vooral de periodes daartussenin die voor keuzestress kunnen zorgen. Nu zitten we in zo’n periode waarin de inflatie is opgelopen en de groei terugvalt. Tot vorig jaar was het beleid dat centrale bankiers de rente al verhoogden wanneer er inflatie in de pijplijn zat. Nu wachten ze tot inflatie langere tijd boven de eigen doelstelling van 2 procent heeft bewogen. Daarmee neemt de kans toe dat inflatieverwachtingen structureel op een hoger niveau komen te liggen. Tegelijkertijd zien ook zij de afzwakking van de economie, niet het moment om steunmaatregelen af te bouwen. Toch zullen zowel de Fed als de ECB in de komende maanden geleidelijk stoppen met een deel van de steunmaatregelen. Bij de Fed spreekt men dan over tapering, bij de ECB gaat het om een herkalibratie. Het monetaire beleid blijft in beide gevallen, gelet op de nog altijd hoge groeivoet en de daarbij behorende inflatie, ongekend ruim, maar het voelt toch als minder meer. Gelukkig hoort daar wel het besef bij dat in het geval van een economische of financiële crisis de centrale bank meteen weer paraat staat. Dat hebben we vorig jaar wel gezien. In Azië mag juist worden verwacht dat de centrale bank van China verder gaat verruimen. Daar hoeven geen noodmaatregelen te worden afgebouwd, want die zijn er nooit geweest.
Beleggers bewaren rust
In de herstelfase na de diepe recessie vorig jaar profiteerden beleggers van de voortdurend naar boven bijgestelde verwachtingen ten aanzien van de economische groei in combinatie met de extra maatregelen van centrale bankiers en overheden. Nog meer stimulerende maatregelen zijn niet meer nodig en bestaande maatregelen kunnen geleidelijk worden afgebouwd. Doel is dat we geleidelijk overgaan naar een situatie waarbij de groei wordt gedragen door de aantrekkende bedrijfsinvesteringen en de groeiende consumptie. Centrale bankiers zijn in dit kader zeer terughoudend, met als gevolg dat de rente nog veel langer laag zal blijven, zelfs bij hogere inflatieniveaus. Dat betekent dat spaarders en beleggers in obligaties voor langere tijd moeten rekenen met een negatief rendement. Daardoor zijn er weinig alternatieven voor aandelen en gelet op de forse geldstroom richting de aandelenmarkt ruilen steeds meer, ook institutionele, beleggers hun spaargeld en hun obligatieposities om naar aandelen. Doordat de bedrijfswinsten nog altijd sterker stijgen dan de aandelenkoersen worden aandelen per saldo goedkoper. Er bestaat natuurlijk altijd een kans dat de koersen wat te ver vooruit gelopen zijn op de fundamenten en dat er tussentijds sprake is van een correctie. Dat hoort nu eenmaal bij beleggen in aandelen en zal waarschijnlijk door velen worden gezien als een instapmoment. In de komende maanden zullen geleidelijk de verwachtingen voor volgend jaar worden verdisconteerd. Dankzij een historische sterke investeringscyclus, een consument die weer voluit gas kan geven en het beleid van centrale banken en overheden zal er ook volgend jaar sprake zijn van een bovengemiddelde economische groei met de bijbehorende sterke winstontwikkeling. Ook dat is goed voor beleggers in aandelen.